Vertrag zwischen dem Deutschen Reiche und den Niederlanden über die Auslieferung der Verbrecher zwischen den Deutschen Schutzgebieten und dem Gebiete der Niederlande, sowie den Niederländischen Kolonien

(Nr. 2420.) Vertrag zwischen dem Deutschen Reiche und den Niederlanden über die Auslieferung der Verbrecher zwischen den Deutschen Schutzgebieten, sowie den sonst von Deutschland abhängigen Gebieten und dem Gebiete der Niederlande, sowie den Niederländischen Kolonien und auswärtigen Besitzungen. Vom 21. September 1897.	(No. 2420.) Verdrag tusschen het Duitsche Rijk en Nederland over uitlevering van misdadigers tusschen het onder Duitsche bescherming staande alsmede het overigens nog van Duitschland afhankelijke gebied en Nederland alsmede deszelfs Koloniën en buitenlandsche Bezittingen. Van den 21 sten September 1897.
Nachdem Seine Majestät der Deutsche Kaiser, König von Preußen, im Namen des Deutschen Reichs, und Ihre Majestät die Königin-Regentin der Niederlande, im Namen Ihrer Majestät der Königin der Niederlande, übereingekommen sind, die gegenseitige Auslieferung der Verbrecher zwischen den Deutschen Schutzgebieten, sowie den sonst von Deutschland abhängigen Gebieten und dem Gebiete der Niederlande, sowie den Niederländischen Kolonien und auswärtigen Besitzungen durch einen Vertrag zu regeln, haben Allerhöchstdieselben zu diesem Zwecke mit Vollmacht versehen und zwar:	Naardien Zijne Majesteit de Duitsche Keizer, Koning van Pruisen, in naam van het Duitsche Rijk, en Hare Majesteit de Koningin-Weduwe, Regentes van het Koninkrijk der Nederlanden, namens Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden, overeengekomen zijn, de wederkeerige uitlevering van misdadigers tusschen het onder Duitsche bescherming staande alsmede het overigens nog van Duitschland afhankelijke gebied en Nederland alsmede deszelfs Koloniën en buitenlandsche Bezittingen door een verdrag te regelen, hebben HoogstDezelven tot Hunne gevolmachtigden benoemd, te weten:
Seine Majestät der Deutsche Kaiser, König von Preußen:	Zijne Majesteit de Duitsche Keizer, Koning van Pruisen:
Allerhöchstihren Wirklichen Geheimen Legationsrath Herrn Michelet von Frantzius,	den heer Michelet von Frantzius, HoogstDeszelfs Werkelijken Geheimen Gezantschapsraad,
Ihre Majestät die Königin-Regentin der Niederlande:	Hare Majesteit de Koningin-Weduwe, Regentes van het Koninkrijk der Nederlanden:
den außerordentlichen Gesandten und bevollmächtigten Minister Ihrer Majestät der Königin der Niederlande bei Seiner Majestät dem Deutschen Kaiser, König von Preußen, Herrn Jonkheer Dr. Dirk Arnold Wilhelm van Tets van Goudriaan,	jonkheer mr. Dirk Arnold Willem van Tets van Goudriaan, buitengewoon Gezant en gevolmachtigd Minister van Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden bij Zijne Majesteit den Duitschen Keizer, Koning van Pruisen,
welche nach gegenseitiger Mittheilung ihrer in guter und gehöriger Form befundenen Vollmachten über folgende Artikel übereingekommen sind:	die, na elkander hunne volmachten te hebben medegedeeld, welke in goeden en behoorlijken vorm zijn bevonden, omtrent de volgende artikelen zijn overeengekomen:
Artikel 1. Die Bestimmungen des zwischen dem Deutschen Reiche und den Niederlanden am 31. Dezember 1896 unterzeichneten Auslieferungsvertrags sollen auf die im nachfolgenden Artikel näher bezeichneten von Deutschland abhängigen Gebiete derart Anwendung finden, daß auch die in einem dieser Gebiete innerhalb des Bereichs der daselbst bestehenden Behörden sich aufhaltenden Personen, die wegen einer außerhalb der bezeichneten Gebiete, sowie des Gebiets des Deutschen Reichs begangenen Handlung von den Behörden der Niederlande oder der Niederländischen Kolonien und auswärtigen Besitzungen verfolgt werden, und die in den Niederländischen Kolonien und auswärtigen Besitzungen innerhalb des Bereichs der daselbst bestehenden Behörden oder im Königreiche der Niederlande sich aufhaltenden Personen, die wegen einer außerhalb des Gebiets der Niederlande, sowie der Niederländischen Kolonien und Besitzungen begangenen Handlung von den Behörden der von Deutschland abhängigen Gebiete verfolgt werden, in Gemäßheit der Bestimmungen jenes Vertrags, soweit nicht der gegenwärtige Vertrag etwas Abweichendes festsetzt, gegenseitig auszuliefern sind.	Artikel 1. De bepalingen van het verdrag tusschen het Duitsche Rijk en Nederland tot regeling der wederkeerige uitlevering van misdadigers, dat den 31 sten December 1896 is onderteekend, zullen in dier voege op de gewesten die het in het volgend artikel nader aan de wijzen van Duitschland afhankelijke gebied vormen, van toepassing zijn, dat, met inachtneming dier bepalingen, voorzoover altijd het tegenwoordig verdrag niet andere daarvan afwijkende bepalingen vaststelt, mede wederkeerig zullen worden uitgeleverd personen die zich in een der hiervoren bedoelde van Duitschland afhankelijke gewesten binnen het bereik der daar bestaande overheid ophouden, en door de overheid, hetzij in Nederland of in zijne Koloniën en buitenlandsche Bezittingen vervolgd worden wegens een strafbaar feit dat zij begaan hebben zoo buiten het van Duitschland afhankelijke gebied, als buiten het gebied van het Duitsche Rijk, en personen die zich in de Nederlandsche Koloniën en buiteniandsche Bezittingen binnen het bereik der daar bestaande overheid of in het Koninkrijk der Nederlanden ophouden, en door de overheid der hiervoren bedoelde van Duitschland afhankelijke gewesten vervolgd worden wegens een strafbaar feit dat zij begaan hebben buiten het gebied van Nederland in Europa of van deszelfs Koloniën en buitenlandsche Bezittingen.
Artikel 2. Unter den von Deutschland abhängigen Gebieten (Artikel 1) sind im Sinne des gegenwärtigen Vertrags zu verstehen:	Artikel 2. Onder het van Duitschland afhankelijke gebied (artikel 1) zijn in den zin van het tegenwoordig verdrag te verstaan de navolgende gewesten namelijk:
die in Afrika, in Neu-Guinea und im westlichen Stillen Ozean belegenen Deutschen Schutzgebiete, Besitzungen und Interessensphären.	de in Afrika, in Nieuw Guinea en in den westelijken stillen Oceaan gelegen onder Duitsche bescherming staande Territorien, Bezittingen en Interessensfeeren.
Artikel 3. Zwischen den von Deutschland abhängigen Gebieten in Neu-Guinea und im westlichen Stillen Ozean, nämlich dem Schutzgebiete der Neu-Guinea-Kompagnie und dem Schutzgebiete der Marshall-, Brown- und Providence-Inseln einerseits und Niederländisch-Indien andererseits soll wegen solcher strafbaren Handlungen, die in Niederländisch-Indien als Seeraub oder gleich dem Seeraube bestraft werden und zugleich nach der Gesetzgebung des betreffenden Deutschen Schutzgebiets eine als Verbrechen oder Vergehen strafbare Gewaltthätigkeit gegen Personen oder Sachen oder die Theilnahme an einer solchen oder den strafbaren Versuch einer solchen darstellen, die Auslieferung auch dann stattfinden, wenn diese nicht schon nach Artikel 1 des Vertrags vom 31. Dezember 1896 begründet ist.	Artikel 3. Tusschen het van Duitschland afhankelijke gebied in Nieuw Guinea en in den westelijken stillen Oceaan, namelijk het onder Duitsche bescherming staande gebied der Nieuw Guineasche Compagnie en het onder Duitsche bescherming staande gebied der Maarschalks-, Brown- en Providence eilanden, eenerzijds, en Nederlandsch Indië, anderzijds, zal wegens zulke strafbare feiten, die in Nederlandsch Indië als zeeroof of als met zeeroof gelijk gesteld gestraft worden en die tevens volgens de wetgeving van het betrokken onder Duitsche bescherming staande gebied eene als misdaad of wanbedrijf strafbare geweldpleging tegen personen of goederen of medeplichtigheid daaraan of strafbare poging daartoe uitmaken, de uitlevering ook dan plaats hebben, wanneer zij niet reeds in artikel 1 van het verdrag van den 31 sten December 1896 haren grond zoude hebben.
Artikel 4. Bei Anwendung des Vertrags vom 31. Dezember 1896 auf die von Deutschland abhängigen Gebiete sollen, wo in jenem Vertrage vom Deutschen Reiche die Rede oder dieses unter der Bezeichnung des ersuchten oder ersuchenden Theiles, Staates oder Landes zu verstehen ist, die bezeichneten Gebiete darunter gleichfalls begriffen sein. Dabei haben als Gesetze und Gesetzgebung, wo der erwähnte Vertrag auf solche verweist, die Gesetze und Gesetzgebung des betreffenden Gebiets zu gelten.	Artikel 4. Voor de toepassing van het verdrag van den 31 sten December 1896 op de van Duitschland afhankelijke gewesten zullen, waar in dit verdrag het Duitsche Rijk genoemd wordt of het Duitsche Rijk bedoeld wordt, wanneer daarin sprake is van den Staat die aangezocht wordt of aanvraagt, daaronder de vermelde gewesten mede begrepen zijn. Daarbij zal als wetgeving waar het aangehaalde verdrag daarnaar verwijst, gelden de wetgeving van het betrokken gebied.
Artikel 5. An Stelle des ersten Absatzes von Artikel 2 des Vertrags vom 31. Dezember 1896 soll für die von Deutschland abhängigen Gebiete gelten, daß die Verpflichtung zur Auslieferung aus diesen Gebieten sich nicht auf deren Eingeborene, sowie auf Reichsangehörige, und die Verpflichtung der Behörden der Niederlande oder der Niederländischen Kolonien und auswärtigen Besitzungen zur Auslieferung von Personen, die von den Behörden jener Gebiete verfolgt werden, sich nicht auf Niederländer erstreckt.	Artikel 5. In plaats van het bepaalde bij de eerste zinsnede van artikel 2 van het verdrag van den 31 sten December 1896 zal ten aanzien der van Duitschland afhankelijke gewesten gelden, dat de verplichting uit die gewesten uit te leveren zich niet uitstrekt tot inlanders dier gewesten noch tot staatsburgers des Duitschen Rijks, en dat de verplichting der overheid, hetzij in Nederland of in zijne Koloniën en buitenlandsche Bezittingen tot uitlevering van personen die door de overheid der hiervoren vermelde gewesten worden vervolgd, zich niet uitstrekt tot Nederlanders.
Artikel 6. Die Verpflichtung zur Auslieferung aus den von Deutschland abhängigen Gebieten fällt weg, wenn vor Ausführung der Auslieferung ein Antrag auf Ablieferung der beanspruchten Person nach dem Gebiete des Deutschen Reichs eingeht, dem nach gesetzlicher Vorschrift entsprochen werden muß. Die Bewilligung der Auslieferung aus einem der von Deutschland abhängigen Gebiete soll stets als unter der Bedingung geschehen gelten, daß ein solcher Antrag auf Ablieferung bis zur Ausführung der Auslieferung nicht eingegangen ist. Es bleibt im Falle der Ablieferung nach Deutschland der Königlich Niederländischen Regierung aber vorbehalten, die demnächstige Auslieferung aus Deutschland auf Grund und nach Maßgabe des Vertrags vom 31. Dezember 1896 in Antrag zu bringen.	Artikel 6. De verplichting tot uitlevering uit de van Duitschland afhankelijke gewesten vervalt wanneer, vóór hare ten uitvoerlegging, een verzoek tot opzending van den opgeeischten persoon naar het gebied des Duitschen Rijks inkomt, waaraan, krachtens wettelijk voorschrift, gevolg moet worden gegeven. Inwilliging van een verzoek om uitlevering uit een der van Duitschland afhankelijke gewesten zal steeds als onder de voorwaarde verleend gelden, dat een verzoek tot opzending als hiervoren bedoeld, tot op het oogenblik der ten uitvoerlegging der uitlevering niet zal zijn ingekomen. In geval van opzending naar Duitschland blijft het echter der Koninklijke Nederlandsche Regeering voorbehouden opvolgende uitlevering uit Duitschland krachtens de, en met inachtneming der bepalingen van het verdrag van den 31 sten December 1896 aan te vragen.
Artikel 7. Die Anträge auf Auslieferung aus einem der von Deutschland abhängigen Gebiete oder an eines dieser Gebiete und auf nachträgliche Ausdehnung solcher Auslieferung sollen, wie im Absatz 1 des Artikels 7 des Vertrags vom 31. Dezember 1896 vorgesehen ist, im diplomatischen Wege gestellt werden.	Artikel 7. De aanvragen tot uitlevering uit of aan een der van Duitschland afhankelijke gewesten en tot latere uitbreiding eener dergelijke uitlevering zullen, zoo als dit in de eerste zinsnede van artikel 7 van het verdrag van den 31 sten December 1896 is voorzien, langs diplomatieken weg geschieden.
Jedoch können solche Anträge, wenn es sich um eine Auslieferung zwischen Niederländisch-Indien und einem der in Ostafrika, in Neu-Guinea und im westlichen Stillen Ozean belegenen von Deutschland abhängigen Gebiete, nämlich Deutsch-Ostafrika, dem Schutzgebiete der Neu-Guinea-Kompagnie und dem Schutzgebiete der Marshall-, Brown-und Providence-Inseln handelt, auch unmittelbar von dem General-Gouverneur von Niederländisch-Indien bei der obersten Behörde des betreffenden von Deutschland abhängigen Gebiets, die innerhalb dieses Gebiets ihren Sitz hat, und von dieser Behörde bei dem General-Gouverneur von Niederländisch-Indien gestellt werden. Diesem, sowie der bezeichneten Deutschen Behörde bleibt es vorbehalten, wenn der bei ihnen unmittelbar gestellte Antrag ihnen zu Zweifeln Anlaß giebt, darüber die Entscheidung der vorgesetzten Stelle einzuholen.	Des niet tegenstaande kan, indien het eene uitlevering geldt tusschen Nederlandsch Indië en een der in Oost-Afrika, in Nieuw Guinea en in den westelijken stillen Oceaan gelegen, van Duitschland afhankelijke gewesten, namelijk Duitsch Oost-Afrika, het onder Duitsch e bescherming staande gebied der Nieuw Guineasche Compagnie en het onder Duitsche bescherming staande gebied der Maarschalks-, Brown- en Providence eilanden, de Gouverneur Generaal van Nederlandsen Indië dergelijk verzoek rechtstreeks richten aan de hoogste overheid van het betrokken, van Duitschland afhankelijke gewest, die tevens binnen dat gewest haren zetel heeft, en laatst bedoelde overheid rechtstreeks aan den Gouverneur Generaal van Nederlandsen. Indië. Aan dezen gelijk aan de bedoelde Duitsche overheid blijft het voorbehouden, wanneer een rechtstreeks aan hen gericht verzoek om uitlevering bij hen tot twijfel aanleiding geeft, daaromtrent de beslissing van het opper bestuur in te roepen.
Artikel 8. Für die vorläufige Festhaltung tritt an Stelle der im Artikel 9 des Vertrags vom 31. Dezember 1896 vorgesehenen zwanzigtägigen Frist in den Fällen, auf die der gegenwärtige Vertrag sich bezieht, eine Frist von drei Monaten.	Artikel 8. Ten aanzien der voorloopige aanhouding treedt in de plaats van den in artikel 9 van het verdrag van den 31 sten December 1896 vastgestelden termijn van twintig dagen, voor de gevallen waarop het tegenwoordig verdrag betrekking heeft, een termijn van drie maanden.
Artikel 9. Der gegenwärtige Vertrag soll ratifizirt und die Ratifikations-Urkunden sollen gleichzeitig mit denen zum Vertrage vom 31. Dezember 1896 ausgewechselt werden.	Artikel 9. Het tegenwoordig verdrag zal bekrachtigd worden en de akten van bekrachtiging zullen uitgewisseld worden tegelijk met die van het verdrag van den 31 sten December 1896.
Der Vertrag soll drei Monate nach Austausch der Ratifikations-Urkunden in Kraft treten und so lange in Kraft bleiben, wie der Vertrag vom 31. Dezember 1896, also außer Kraft treten, wenn dieser außer Kraft tritt.	Het verdrag zal drie maanden na de uitwisseling der akten van bekrachtiging in werking treden en zoo lang van kracht blijven als het verdrag van den 31 sten December 1896, aldus ophouden van kracht te zijn wanneer laatst bedoeld verdrag ophoudt van kracht de zijn.
Zu Urkund dessen haben die beiderseitigen Bevollmächtigten den gegenwärtigen Vertrag unterzeichnet und mit dem Abdruck ihrer Siegel versehen.	Ten blijke waarvan do wederzijdsche gevolmachtigden dit verdrag onderteekend en met den afdruk van hun zegel voorzien hebben.
Ausgefertigt in doppelter Urschrift in Berlin, den 21. September 1897.	In dubbel opgemaakt te Berlijn, den 21 sten September 1897.
(L. S.) Michelet von Frantzius. (L. S.) D. A. W. van Tets van Goudriaan.	(L. S.) Michelet von Frantzius. (L. S.) D.A.W.van Tets van Goudriaan.

__________________

Der vorstehende Vertrag ist ratifizirt worden und die Auswechselung der Ratifikations-Urkunden hat am 23. Oktober 1897 in Berlin stattgefunden.